Leer beter mensen fotograferen en portretteren (Bron: Canon)
Jong, oud, klein, groot, lief, ondeugend, mooi, apart, ontroerend. Noem een willekeurige eigenschap en de mens kan hem vertegenwoordigen. Dat maakt mensen tot een onuitputtelijke bron van fotografische inspiratie. Maar hoe leg je ze vast op een manier die hun uiterlijk en persoonlijkheid het beste weergeeft? Hoe zorg je dat kinderen zo natuurlijk mogelijk op de foto staan? Welke praktische aanpak levert de indringendste portretten op? Met de volgende tips en trucs haal je meer uit je camera, uit jezelf en daarmee uit de persoon voor je lens. Pas ze toe en het resultaat zal je verbazen. Of je nu begint met fotograferen of al meer ervaring hebt. Veel plezier!
1. Jij kijkt naar de persoon, niet de camera.
Hoe ziet iemand er eigenlijk precies uit? Wat zijn de bijzondere kenmerken van een persoon en wat is zijn of haar houding? Verras je iemand door spontaan een foto te maken, of geef je juist specifieke aanwijzingen vooraf? Allemaal omstandigheden waarmee je rekening moet houden als je mensen fotografeert. Wat de situatie ook is, probeer eens ‘weg van het midden’ te fotograferen en niet zomaar recht van voren. Denk er ook eens aan om niet alleen de geportretteerde een andere houding aan te laten nemen, maar doe dit zelf ook. Jij bent degene die de gunstigste of meest creatieve invalshoek bepaalt. De camera legt vast wat jij in iemand hebt ontdekt!

Beweeg!
Stel, iemand heeft een onderkin. Over het algemeen wil je dat niet accentueren. Fotografeer dan wat meer van bovenaf. Blijf kijken naar wat iemands houding is. Veel mensen hebben bijvoorbeeld de neiging om hun hoofd naar achteren te ‘gooien’. Zeker als ze lachen. Vraag dan of iemand zijn of haar kin iets laat zakken. Vaak helpt dit om iemand mooi op de foto te zetten. De ogen wil je prominent in beeld hebben. Ze zijn immers veel sprekender dan een kin. Bij een klein persoon, of bij kinderen, zak je zelf door je knieën. Fotografeer zoveel mogelijk op ooghoogte en blijf in beweging!
2. Zet iemand eens niet in het zonnetje.
Plaats een dierbaar persoon eens in de schaduw. Dan maak je een zacht uitgelichte foto. Schaduw, of een bewolkte dag, zorgen namelijk voor een vriendelijker en meer diffuus licht. Dat levert ook een zachter portret op. De zon associëren we met warmte. Terecht, als je het over de temperatuur hebt. Maar zonlicht geeft ook harde contrasten en schaduwen in het gezicht. Bovendien knijpen mensen in het volle licht vaak met hun ogen. Dat komt een open en zachtaardige uitdrukking doorgaans niet ten goede.
3. Leid kinderen af.
Kinderen vormen een van de dankbaarste onderwerpen om te fotograferen. Maar ze werken lang niet altijd mee, of juist teveel. Onder invloed van het ‘officiële moment’ kunnen ze een wat geforceerde houding aannemen. En kleinere kinderen vinden het soms een beetje eng. Of ze lopen alweer weg als je nét wilt afdrukken. Kortom: een natuurlijk en spontaan portret van kinderen maken is nog geen eenvoudige opgave. De oplossing zit ‘m vaak in de juiste afleiding op
het juiste moment.

Zorg voor vertrouwde aandacht
Ouders kunnen goed voor die afleiding zorgen. Laat een van de ouders schuin achter je staan, met het gezicht ter hoogte van de camera. Vindt een kind het te spannend worden, dan zal het automatisch contact zoeken met zijn vader of moeder. Doordat die naast je staat, is het net alsof het kind in de lens kijkt. Is er geen (andere) ouder in de buurt? Trek dan de aandacht met een spelletje en blijf tegen het kind praten.
4. Concentreer op de ogen.
Ogen worden niet voor niets de ‘spiegel’ of ‘ziel’ van de mens genoemd. Ze zijn het belangrijkste onderdeel in een portret. Focus daarom altijd goed op de ogen van een persoon. Controleer daarbij wel of de camera goed scherpstelt op die
positie. De meeste camera’s geven de scherpstelpunten in je zoeker of scherm weer. Vaak kun je deze punten ook aanpassen. Dan fotografeer je met nog meer precisie.
5. Voorkom rode ogen.
Als het donker is, worden de pupillen groter. Hierdoor kunnen onder invloed van flitslicht rode ogen ontstaan op de foto. Om dit te voorkomen, zet je de flitser op de ‘red eye reduction flash mode’. Bij de meeste compact camera’s zit deze stand in het menu. De camera geeft dan vlak voor de eigenlijke opname een kort voorflitsje. Op het moment dat de foto daadwerkelijk wordt genomen, zijn de pupillen al een stuk kleiner en treedt het effect van de rode ogen niet, of veel minder, op. Hou er wel rekening mee dat een flitser een minimum- en een maximum bereik heeft.
6. Hou rekening met de achtergrond.
Je wilt dat de aandacht uitgaat naar de persoon die je fotografeert, niet naar de achtergrond. Wees je daarom bewust van die achtergrond. Deze beïnvloedt namelijk de hele foto. Wil je rust uitdrukken in een portret? Kies dan ook voor een kalme, onopvallende achtergrond.

Portretstand
Veel camera’s hebben een speciale portretstand. Door aanpassing van de diafragmawaarde zorgt deze stand ervoor dat je onderwerp scherp wordt afgebeeld, terwijl de achtergrond juist vervaagt. Zo krijgt de persoon automatisch alle aandacht. Wil je meer weten over dit principe? Bestudeer dan ook tip 8.
7. Creëer extra licht.
Is er weinig licht, of wil je bij sterk zonlicht schaduwplekken in iemands gezicht vermijden? Dan kun je extra licht toevoegen. Gebruik hiervoor een stuk wit karton, piepschuim of een professioneel reflectiescherm. Daarmee vang je het licht op en
weerkaats je het in een gewenste richting op het gezicht.

Reflectieschermen
Bovenstaande techniek is geschikt om de donkere gedeelten in een gezicht (denk behalve aan schaduw ook aan rimpels of wallen) ‘op te vullen’ en te neutraliseren. Of plaats iemand bij een raam en reflecteer het binnenvallende licht op het gedeelte van het gelaat dat extra belichting kan gebruiken.
Experimenteer hiermee vanuit verschillende hoeken en posities. Vind je dit te ingewikkeld, dan kun je een gezicht met donkere gedeelten ook ‘inflitsen’. Check dan op je camera of de flitser aanstaat. Deze methode werkt natuurlijk ook goed bij tegenlicht.
8. Regel zelf de scherpte.
We stelden eerder al vast dat de aandacht naar de geportretteerde moet uitgaan, in plaats van naar de achtergrond. Je kunt dit doen door gebruik te maken van de portretstand, maar experimenteer ook eens door je camera op Av te zetten. Hiermee beïnvloed je het diafragma. Dat regelt de hoeveelheid die door de lens valt.

Individuele portretten en groepsfoto’s
Hoe kleiner het diafragma, hoe meer scherptediepte. Hou daarom bij een individueel portret een lagere diafragmawaarde aan (bijvoorbeeld F4.0). Dan komt het accent te liggen op de persoon die je fotografeert. Wil je echter een groepsfoto maken waarop iedereen scherp staat afgebeeld? Kies dan voor een hogere diafragmawaarde, bijvoorbeeld F16. Probeer stapsgewijs beide mogelijkheden uit in één situatie en vergelijk het onderlinge resultaat. Vooral door naar diepte en onscherpte te kijken.
9. Haal meer uit je flits.
Elke vorm van licht heeft zijn eigen kleur en nuance. Daarmee bepaalt het licht in belangrijke mate de sfeer die een foto uitdrukt. Met behulp van de sluiter kun je hiermee experimenteren. De sluiter regelt de tijd die het licht heeft om op de film of sensor in te werken.

Lange en korte sluitertijden
Bij langere sluitertijden (1/30s of langer) krijgen zowel het flitslicht als het omgevingslicht – bijvoorbeeld discotheeklampen of een brandende kaars – de kans om op de film of sensor in te werken. Bij een kortere sluitertijd (1/60s of korter) bepaalt vooral de flits het licht en valt het sfeerlicht uit de omgeving weg. Wil je dus een portret maken tijdens een gezellig etentje, dan zul je een langere sluitertijd aan moeten houden.

Beheers de essentie van fotografie!
Heb je de bovenstaande technieken goed onder de knie, zet dan de camera eens op ‘manueel’ (M). Dan bepaal je zelf per foto de juiste combinatie van de sluitertijd (Tv) en het diafragma (Av). Vanaf
dat moment ben je met de absolute essentie van fotografie bezig!
10. Speel met de lichtmeting.
Als je camera het toestaat, kun je zelf de lichtmeting aanpassen. Bedenk vooraf welk onderdeel van de foto je in elk geval goed belicht wilt hebben. Bij portretten zal dit doorgaans het gezicht zijn. Met ‘partial spotmeting’ kun je gericht meten. Zeker bij moeilijke situaties, zoals sterke contrasten, kan dit van waarde zijn.

Over- en onderbelichting
Oefen eens met over- en onderbelichting, afhankelijk van het huidtype van iemand die je fotografeert. Een zeer blanke huid zul je moeten overbelichten terwijl een donkere huid minder licht nodig heeft.